Encyclopedia of Muhammad
Geboren: 549 n.Chr. Overlijden: 577 n.Chr. Vader: Wahb ibn Abd Manaf Moeder: Barra bint Abd Al-Uzza Echtgenoten: Abdullah ibn Abdul Muttalib Kinderen: Profeet Mohammed ﷺ Stam: Banu Zuhra Rustplaats: Al-Abwa

Languages

ArabicUrduEnglish

Aaminah Bint Wahb (549 v.Chr.-577 v.Chr.)

Aaminah bint Wahb (آمنہ بنت وھب) was de moeder van Profeet Mohammed . Zij behoorde tot de stam Banu Zuhra, 1 wat een tak was van de stam Quraysh. 2 Haar vader was Wahb ibn Abd Manaf ibn Zuhra ibn Kilab ibn Murrah ibn Ka'b ibn Lu'ayy ibn Ghalib ibn Fihr, 3 en haar moeder heette Barra bint Abd Al-Uzza ibn Uthman ibn Abd Al-Dar ibn Qusayy ibn Kilab ibn Murra ibn Ka'b ibn Lu'ayy ibn Ghalib ibn Fihr. 4 Haar vader was een nobele en gerespecteerde leider van de stam Quraysh en werd beschouwd als een van de beste personen van de stam Banu Zuhra. 5

Omdat haar vader, Wahb ibn Abd Manaf de aanbidding van Sirius in Mekka verrichtte, waren alle Arabieren het oneens met hem over de godsdienst en noemden hem Abu Kabsha. En ook toen alle Arabieren het oneens waren met Profeet Mohammed op het gebied van religie, noemden ze hem in de eerste jaren van zijn missie Ibn Abi Kabsha (Zoon van Abu Kabsha), verwijzend naar zijn grootvader van moederszijde Wahb. 6

Aaminah had geen bloedbroer of -zus. 7 Ze had echter twee stiefbroers, Abd Yaghuth en Ubaid Yaghuth van Wahb's andere vrouw Da'eefah bint Hashim. 8 Daarom werd er door mensen van de stam Banu Zuhra later benadrukt dat zij de ooms van moederszijde van Profeet Mohammed waren, omdat Aaminah tot hun stam behoorde. 9

Aaminah was de meest voortreffelijke vrouw van de stam der Quraysh in afstamming en status, 10 zowel van vaders- als moederskant, want haar moeder Barra was de dochter van Abd Al-Uzza ibn Uthman, een nobel man onder de Quraysh uit Qusayy's nageslacht, 11 terwijl haar vader werd beschouwd als een van de beste personen van de stam Banu Zuhra. 12 Zo was de Heilige Profeet de meest edele onder de zonen van Adam wat betreft zijn afstamming, zowel van zijn vader als van zijn moeders kant. 13 Aaminah werd ook gewaardeerd en gerespecteerd om haar persoonlijke kwaliteiten en verdiensten, vandaar dat zij werd aangesteld als het hoofd van de vrouwen van de stam Banu Zuhra. 14 Aaminah vervulde dus een vooraanstaande positie op het gebied van adel, fatsoen, waardigheid, status en afstamming.

Profetie over Aaminah

Aaminah werd al van jongs af aan gezien als een zeer gewaardeerd meisje. Dit feit werd niet alleen onderschreven door de mensen van haar stam, maar werd ook erkend door een beroemde tovenares van Arabië, bekend als Sawdah bint Zuhra. Al-Halabi citeert dat die beroemde tovenares of waarzegster van Quraysh eens de stam van Banu Zuhra bezocht. Ze beweerde dat er in die stam een meisje was dat getekend was met grootheid. Ze zei ook dat ofwel het meisje zelf ofwel haar zoon de mensen spoedig zal waarschuwen voor de bestraffing van Allah Almachtig. Toen vroeg ze de mensen van de stam om alle vrouwen en meisjes van de clan te presenteren, zodat ze dat eerbiedwaardige meisje kon identificeren. Ze bekeek veel vrouwen en deed voorspellingen over hen, maar toen Aaminah bij haar werd gebracht riep ze uit:

  هذه النذيرة أو تلد نذيرا له شأن وبرهان منيرا. 15
  Dit is het meisje dat de Waarschuwer is of zij zal de Waarschuwer verwekken.

Dus, Aaminah werd erkend als een zeer gewaardeerde en bewonderde vrouw van de Banu Zuhra stam, voor haar huwelijk met Abdullah , de zoon van Abdul Muttalib.

Geloof

Allah schonk haar Al-Jamal (schoonheid) en Al-Kamal (perfectie), wat beschouwd wordt als een bron van trots en adel. Ze werd beschermd tegen alle soorten ondeugden, immoraliteit en kwaad omdat ze voorbestemd was om de vrouw van Abdullah en de moeder van Profeet Mohammed te worden. 16 Aaminah onthield zich altijd van afgoderij en andere vormen van polytheïsme en onderscheidde goed van kwaad in al haar handelingen. 17 Zij was de beste van haar volk, in termen van moraal, afstamming, deugdzaamheid en reinheid. 18 Bovendien behoorden de ouders van Profeet Mohammed tot de groep van Ahl Al-Fitrah, wat betekent dat zij alleen in Allah Almachtig geloofden en ook in dat geloof stierven. 19 Hetzelfde kan gezien worden in de poëzie van Aaminah , waaruit duidelijk blijkt dat zij zich altijd onthield van afgoderij. Er wordt gezegd dat ze voor haar dood de volgende poëtische verzen voordroeg aan Profeet Mohammed :

  فأنت مبعوث إلى الأنام تبعث في الحل وفي الحرام
تبعث في التحقيق والإسلام دين أبيك البر إبراهام
فاللّٰه أنهاك عن الأصنام أن لا تواليها مع الأقوام 20
  Je bent gezonden naar de mensen, zodat je voor hen onderscheid kunt maken tussen geoorloofd en ongeoorloofd. Je bent gezonden met de waarheid en de Islam, die de godsdienst is van je rechtschapen vader Abraham . Daarom, bij Allah, onthoudt u van afgoden en sluit geen bondgenootschap met hen die hen volgen.

Deze poëtische verzen worden ook geciteerd door Al-Qastallani, 21 Al-Zurqani, 22 Muhammad ibn Yusuf ibn Salihi Al-Shami, 23 Hussain ibn Muhammad ibn Al-Hasan Al-Diyar Bikri 24 en Ahmed ibn Zaini Al-Dahlan, 25 wat bevestigt dat Aaminah een monotheïst was.

Husain ibn Muhammad ibn Al-Hasan citeert Jalal Al-Din Al-Suyuti en stelt dat beide ouders van Profeet Mohammed de vergevenen waren, die de verlossing ontvingen. 26 Verder waren alle voorouders van Profeet Mohammed , van Abraham (Ibrahim) tot Abdul Muttalib ware gelovigen, die geloofden in het monotheïsme van Allah en Hem alleen aanbaden. Met andere woorden, zij volgden allemaal de religie van Abraham (Ibrahim) . 27 Het wordt verder bevestigd door de volgende hadith:

  لم يلتق ابواي قط على سفاح لم يزل اللّٰه ينقلني من الأصلاب الطيبة إلى الأرحام الطاهرة مصفى مهذبا لا تتشعب شعبتان إلا كنت في خيرهما. 28
  Mijn voorouders - mensen in mijn bloedlijn - hebben nooit overspel benaderd. De Almachtige Allah heeft mij consequent overgebracht van edele geslachten naar zuivere baarmoeders en wanneer er twee huishoudens waren, werd ik in de beste van de twee geplaatst.

De Heilige Koran zegt dat de afgodendienaars onrein zijn, 29 en aangezien de Heilige Profeet via zuivere baarmoeders werd overgebracht, concluderen Al-Razi 30 en anderen 31 dat geen van de directe voorouders van Profeet Mohammed , of het nu een man of een vrouw was, een afgodendienaar was.

Huwelijk met Abdullah

In 569 voor Christus, het jaar vóór het Jaar van de Olifant, 32 werd Aaminah uitgehuwelijkt aan Abdullah ibn Abdul Muttalib , 33 die bekend stond als de beste man van Quraysh, zowel qua karakter als qua uiterlijk. 34 Hij was een zeer knappe jongeman, 35 beroemd om zijn waardigheid en kuisheid. 36 Over de schoonheid van Abdullah zegt Martin Lings dat hij bekend stond als de Jozef van zijn tijd. 37 Bovendien waren de vrouwen van Mekka gefascineerd door de opoffering van honderd kamelen in ruil voor Abdullah's leven. Velen wilden met hem trouwen 38 maar zijn vader Abdul Muttalib, de leider van de Banu Hashim tak van Quraysh, wilde zijn zoon uithuwelijken aan een vrouw van de stam Banu Zuhra. 39

Daarom bezocht Abdul Muttalib de nederzettingen van Wahb, de leider van de Banu Zuhra stam, met een huwelijks aanzoek voor Aaminah , dochter van Wahb voor zijn zoon Abdullah en voor hemzelf een aanzoek voor Hala, dochter van Wuhaib. Beide voorstellen werden geaccepteerd en zo werd Aaminah getrouwd met Abdullah , terwijl haar nicht Hala bint Wuhaib op dezelfde dag werd getrouwd met Abdul Muttalib. Het was een gewoonte dat de bruidegom drie nachten bij de familie van zijn vrouw zou verblijven. Daarom leefde Abdullah , volgens de gewoonte van de stammen, de eerste drie dagen van het huwelijk met Aaminah bij haar verwanten. 40

Sommige historici hebben een aantal verhalen aangehaald waarin Abdullah's huwelijk met andere vrouwen dan Aaminah wordt vermeld, maar het is niet bewezen dat deze verhalen waar zijn. 41 Bovendien is het een bewezen feit dat hij nooit getrouwd was voor of na zijn huwelijk met Aaminah . 42

De Gezegende Zwangerschap

Op vrijdag, in de maand Dhu Al-Hajj, werd de Boodschapper van Allah bij haar verwekt. 43 Andere historici suggereren dat het plaatsvond in de maand Rajab, 44 maar deze verhalen worden als zwak beschouwd en het eerste verhaal wordt als authentiek beschouwd. De zwangerschapsperiode duurde negen maanden. Tijdens haar zwangerschapsperiode had Aaminah geen last van hoofdpijn of buikpijn, noch voelde ze enige andere pijn noch enige vorm van zorgen, die andere zwangere vrouwen normaal gesproken tijdens deze periode ervaren. 45

Het Overlijden van de Echtgenoot

Een paar maanden na haar huwelijk met Abdullah moest Abdullah met de handelskaravaan van de Quraysh naar Syrië reizen. Op dat moment was Aaminah zwanger van Profeet Mohammed . Abdullah bleef enkele maanden bezig met handelsactiviteiten in Gaza en andere handelscentra van Syrië. Op de terugweg naar Mekka werd hij ziek en verbleef in Yathrib (Madinah) bij zijn ooms van moederskant in de stam van Banu 'Adi ibn Al-Najjar. Hij verbleef daar een maand, met de bedoeling om zijn reis voort te zetten na zijn herstel, maar hij herstelde nooit en verliet deze sterfelijke wereld op de leeftijd van vijfentwintig jaar. 46 47

De dood van haar man was een enorme schok voor Aaminah . Ze was op zeer jonge leeftijd weduwe geworden, slechts een paar maanden na haar huwelijk. Ibn Saad heeft Aaminah's treurlied voor haar man geciteerd als:

  عفا جانب البطحاء من ابن هاشم
وجاور لحدا خارجا في الغماغم
دعته المنايا دعوة فأجابها
وما تركت في الناس مثل ابن هاشم
عشية راحوا يحملون سريره
تعاوره أصحابه في التزاحم
فإن يك غالته المنايا وريبها
فقد كان معطاء كثير التراحم 48
  Het lijkt alsof, de rand van Batha is uitgewist met het nageslacht van Hasjem, en hij werd in het graf gelegd, te midden van rouw, ver weg van deze plaats. Toen de dood hem opriep, nam hij de uitnodiging aan en het (de dood) heeft in de mensheid niemand achtergelaten zoals de zoon van Hasjem. Toen zij 's nachts zijn bed droegen, wisselden zij, in een grote menigte, het van hand tot hand. Het maakt niet uit of hij gestorven is, want zijn rechtschapen daden hebben hem overleefd, want hij was zeer vrijgevig met liefdadigheid en medeleven.

Deze treurzang toont niet alleen Aaminah's oprechte verdriet om Abdullah , maar benadrukt ook zijn kwaliteiten van vrijgevigheid en mededogen. Het onderschrijft ook Aaminah's bekwaamheid in poëtische expressie, wat een van de gebruikelijke uitingsvormen was onder de geletterde Arabieren.

Sommige biografen hebben verteld dat Profeet Mohammed een baby was op het moment van Abdullah's dood, maar deze verslagen zijn onjuist. Sommigen stellen dat Profeet Mohammed twee maanden oud was, terwijl anderen stellen dat hij zeven of acht maanden oud was toen Abdullah stierf. Al deze verhalen worden echter verworpen door de meer authentieke biografen en historici, en het staat vast dat toen Abdullah overleed, Profeet Mohammed nog in de schoot van zijn moeder zat. 49

Geboorte van Profeet Mohammed

Aaminah beviel van Profeet Mohammed op maandag 12 Rabi Al-Awwal, in het Jaar van de Olifant, 50 20 of 22 april 571 voor Christus, volgens de schatting van de Gregoriaanse kalender. 51 Sommige historici hebben ook geschat dat zijn geboorte plaatsvond in augustus 570 n.Chr. 52

Toen Aaminah Profeet Mohammed ter wereld bracht, stuurde ze dit nieuws naar haar schoonvader, Abdul Muttalib, die op dat moment in de Heilige Ka'bah was. Hij was dolblij met het nieuws en haastte zich om de baby te zien. Aaminah vertelde hem over de ongewone dingen die ze tijdens de zwangerschap had meegemaakt en hoe haar was opgedragen om het kind een naam te geven. Abdul Muttalib nam Mohammed mee naar de Heilige Ka'bah, bad tot Allah en uitte zijn dankbaarheid voor dit geschenk. 53 Aaminah zoogde haar zoon de eerste zeven dagen na zijn geboorte. 54 Daarna, als gevolg van de gewoonte onder de stedelingen van Arabië om hun pasgeboren zonen naar de Bedoeïenen stammen van Arabië te sturen voor de opvoeding 55 werd Mohammed met een Bedoeïenen voedster, Halimah bint Abdullah ibn Al-Harith , naar de Banu Saad stam gestuurd voor hetzelfde doel. 56 Na twee jaar brachten Halimah en haar man de baby terug naar Aaminah 57 maar ze wilden het kind graag nog een tijdje houden vanwege de zegeningen die ze hadden gezien toen ze voor hem zorgden. Ze drongen er zo op aan dat Aaminah ermee instemde. 58 59

Halimah hield Profeet Mohammed vijf tot zes jaar 60 en bracht hem elk jaar naar Aaminah tot de gebeurtenis van de opening van zijn borstkas door de Engelen. 61 Daarna werd Mohammed teruggebracht naar Aaminah en hij bleef bij zijn moeder tot zij overleed. 62

Het Overlijden van Aaminah

Toen Mohammed weer aan zijn moeder Aaminah werd overgedragen, besloot zij om Yathrib (Madinah) te bezoeken om Mohammed vertrouwd te maken met zijn familie van moederskant, de mensen van Banu Adi ibn al-Najjar. Ze nam Umm Ayman , de bediende die ze had geërfd van haar man Abdullah , mee op die reis. Ze reisden op twee kamelen en verbleven in Dar Al-Nabigha in Yathrib, waar Abdullah begraven was. 63 Volgens sommige overleveringen was Abdul Muttalib ook aanwezig bij deze reis. 64

Aaminah verbleef een maand in Yathrib bij haar familie, daarna besloot ze terug te keren naar Mekka. 65 Volgens Umm Ayman was de reden voor deze beslissing dat een paar Joden uit Yathrib Mohammed hadden erkend als de laatste Profeet van Allah. Toen Aaminah hun gesprek over Mohammed hoorde, was ze zo bang 66 dat ze Yathrib verliet en zonder verder oponthoud naar Mekka vertrok. 67 Op de terugweg naar Mekka werd ze ziek 68 en overleed in een plaats genaamd Abwa, een dorp in de buurt van Medina, 23 mijl van Al-Juhfa, 69 de Miqat voor Syrische Bedevaarten. Deze regio behoorde toe aan Banu Khuza'a en Banu Dhamra stammen. 70 Het graf van Aaminah bevindt zich op een klein heuvelachtig terrein.

Na haar dood bracht Umm Ayman Profeet Mohammed , destijds een eenzaam en ontredderd kind, terug naar Mekka. 71 De Heilige Profeet dacht altijd aan zijn moeder. Hij vertelde zijn metgezellen altijd over zijn allereerste reis met haar naar Madina. Op een van zijn bezoeken aan het graf van zijn moeder huilde Profeet Mohammed zo veel dat de mensen om hem heen begonnen te huilen 72 toen verklaarde hij dat hij huilde omdat hij zich haar genegenheid, zorg en vriendelijkheid voor hem herinnerde. 73

 


  • 1 Yusuf ibn Abd Allah ibn Abd Al-Barr Al-Qurtabi (1992), Al-Isti’aab fi M’arifat Al-Ashab, Dar Al-Jeel, Beirut, Lebanon, Vol. 1, Pg. 28.
  • 2 Abu Al-Munzar Hisham ibn Muhammad Al-Kalbi (1986), Jamharatu Al-Nasb, 'Aalam Al-Kutub, Beirut, Lebanon, Pg. 75.
  • 3 Abd Al-Malik ibn Hisham (1955), Al-Seerat Al-Nabawiyah le-ibn Hisham, Shirkah Maktabah wa Matba’ Mustafa Al-Babi, Cairo, Egypt, Vol. 1, Pg. 110.
  • 4 Idem.
  • 5 Muḥammad ibn Isḥaq ibn Yasar Al-Madani (1978), Al-Seerat Al-Nabawiyah le-ibn Ishaq, Dar Al-Fikr, Beirut, Lebanon, Pg. 42.
  • 6 Ahmed ibn Abdullah Al-Tabri (1356 A.H.), Zakhair Al-Uqba fe Manaqib Zawi Al-Qurba, Dar Al-Kutub Al-Misriyah, Cairo, Egypt, Pg. 257.
  • 7 Idem, Pg. 258.
  • 8 Muhammad ibn Umayyah ibn Amr Al-Hashimi (1985), Al-Munammaq fe Akhbar Quraish, 'Aalam Al-Kutub, Beirut, Lebanon, Pg. 48.
  • 9 Muhammad ibn Ahmed ibn Habban (1417 A.H.), Al-Seerat Al-Nabawiyah wa Akhbar Al-Khulafa le-ibn Habban, Al-Kutub Al-Thaqafiyah, Beirut, Lebanon, Vol. 1, Pg. 44.
  • 10 Muḥammad ibn Isḥaq ibn Yasar Al-Madani (1978), Al-Seerat Al-Nabawiyah le-ibn Ishaq, Dar Al-Fikr, Beirut, Lebanon, Pg. 42.
  • 11 Muhammad ibn Abd Al-Baqi ibn Yusuf Al-Zurqani (1996), Sharah Zurqani Ala Al-Mawahib Al-Laduniyyah bil Minh Al-Muhammadiyah, Dar Al-Kutub Al-Ilmiyah, Beirut, Lebanon, Vol. 1, Pg. 192.
  • 12 Muḥammad ibn Isḥaq ibn Yasar Al-Madani (1978), Al-Seerat Al-Nabawiyah le-ibn Ishaq, Dar Al-Fikr, Beirut, Lebanon, Pg. 42.
  • 13 Abul Fida Ismael ibn Kathir Al-Damishqi (1988), Al-Bidayah wal-Nihayah, Dar Al-Ihya Al-Turath Al-Arabi, Beirut, Lebanon, Vol. 2, Pg. 268.
  • 14 Abul Fida Ismael ibn Kathir Al-Damishqi (1976), Al-Seerat Al-Nabawiyah le-ibn Kathir, Dar Al-Ma’rifa lil Taba’a wal-Nashr wal-Tawzi, Beirut, Lebanon. Vol. 1, Pg. 177.
  • 15 Ali ibn Ibrahim ibn Ahmed Al-Halabi (1427 A.H.), Al-Seerah Al-Halabiyah, Dar Al-Kutub Al-Ilmiyah, Beirut, Lebanon, Vol. 1, Pg. 68.
  • 16 Muhammad ibn Abd Al-Baqi ibn Yusuf Al-Zurqani (1996), Sharah Al-Zurqani Ala Al-Mawahib Al-Laduniyyah bil Manh Al-Muhammadiyah, Dar Al-Kutub Al-Ilmiyah, Beirut, Lebanon, Vol. 1, Pg. 195.
  • 17 Zahoor Ahmed Azhar (2007), Walida-e-Majida Sayyiduna Muhammad Mustafa, Zia-ul-Quran Publications, Lahore, Pakistan, Pg. 207.
  • 18 Muhammad ibn Abd Al-Baqi ibn Yusuf Al-Zurqani (1996), Sharah Al-Zurqani Ala Al-Mawahib Al-Laduniyyah bil Manh Al-Muhammadiyah, Dar Al-Kutub Al-Ilmiyah, Beirut, Lebanon, Vol. 1, Pg. 195.
  • 19 Jalal Al-Din Al-Suyuti (1993), Al-Subul Al-Jaliyyah fe-Aba Al-Uliyyah, Dar Al-Amin, Cairo, Egypt, Pg. 17.
  • 20 Jalal Al-Din Al-Suyuti (2008), Al-Khasais Al-Kubra, Dar Al-Kutub Al-Ilmiyah, Beirut, Lebanon, Vol. 1, Pg. 135.
  • 21 Ahmed ibn Muhammad Al-Qastallani (2009), Mawahib Al-Laduniyyah, Dar Al-Kutub Al-Ilmiyah, Beirut, Lebanon, Vol. 1, Pg. 89.
  • 22 Muhammad ibn Abd Al-Baqi ibn Yusuf Al-Zurqani (1996), Sharah Al-Zurqani Ala Al-Mawahib Al-Laduniyyah bil Manh Al-Muhammadiyah, Dar Al-Kutub Al-Ilmiyah, Beirut, Lebanon, Vol. 1, Pg. 311.
  • 23 Muhammad ibn Yusuf ibn Salihi Al-Shami (1993), Subul Al-Huda wal-Rashad fe Seerat Khair Al-Abad, Dar Al-Kutub Al-Ilmiyah, Beirut, Lebanon, Vol. 2, Pg. 121.
  • 24 Husain ibn Muhammad Al-Diyar Bakri (2009), Tareekh Al-Khamees fi Ahwal Anfus Nafees, Dar Al-Kutub Al-Ilmiyah, Beirut, Lebanon, Vol. 1, Pg. 421.
  • 25 Ahmed ibn Zaini Al-Dahlan (2014), Al-Seerat Al-Nabawiyah (Urdu Translation by Zulfiqar Ali), Zia-ul-Quran Publications, Lahore, Pakistan, Vol. 1, Pg. 78.
  • 26 Husain ibn Muhammad Al-Diyar Bakri (2009), Tareekh Al-Khamees fi Ahwal Anfus Nafees, Dar Al-Kutub Al-Ilmiyah, Beirut, Lebanon, Vol. 1, Pg. 422.
  • 27 Rifa’a Rafy ibn Badvi ibn Ali Al-Tahtavi (1419 A.H.), Nihayat Al-Iyjaz fe-Seerat Sakin Al-Hijaz, Dar Al-Zakhair, Cairo, Egypt, Vol. 1, Pg. 33.
  • 28 Jalal Al-Din Al-Suyuti (2008), Al-Khasais Al-Kubra, Dar Al-Kutub Al-Ilmiyah, Beirut, Lebanon, Vol. 1, Pg. 64.
  • 29 Holy Quran, Al-Taubah (Repentance) 09: 28
  • 30 Muhammad ibn Umar ibn Hasan Al-Taimi Al-Razi (1420 A.H.), Mafateeh Al-Ghaib, Dar Ihya Al-Turath Al-Arabi, Beirut, Lebanon, Vol. 13, Pg. 33.
  • 31 Jalal Al-Din Al-Suyuti (2004), Al-Havi lil-Fatawa, Dar Al-Fikr lil-Taba’t wal-Nashr, Beirut, Lebanon, Vol. 2, Pg. 254.
  • 32 Martin Lings (1985), Muhammad ﷺ: His Life Based on the Earliest Sources, Suhail Academy, Lahore, Pakistan, Pg. 18.
  • 33 Muhammad ibn Ishaq ibn Yasar Al-Madani (1978), Al-Seerat Al-Nabawiyah le-ibn Ishaq, Dar Al-Fikr, Beirut, Lebanon, Pg. 42.
  • 34 Abu Bakr Ahmed ibn Al-Husain Al-Bayhaqui (2008), Dalail Al-Nabuwah wa M’arifat Ahwal Sahib Al-Shariyah, Dar Al-Kutub Al-Ilmiyah, Beirut, Lebanon, Vol. 1, Pg. 87.
  • 35 Ali ibn Ibrahim ibn Ahmed Al-Halabi (1427 A.H.), Al-Seerah Al-Halabiyah, Dar Al-Kutub Al-Ilmiyah, Beirut, Lebanon, Vol. 1, Pg. 58.
  • 36 Safi Al-Rahman Al-Mubarakpuri (2010), Al-Raheeq Al-Makhtum, Dar ibn Hazam, Beirut, Lebanon, Pg. 67.
  • 37 Martin Lings (1985), Muhammad ﷺ: His Life based on the Earliest Sources, Sohail Academy, Lahore, Pakistan, Pg. 17.
  • 38 Husein Haykal (1976), The Life of Muhammad (Translated by Ismail Razi Al-Faruqi), Islamic Book Trust, Petaling Jaya, Malaysia, Pg. 44.
  • 39 Abd Al-Rahman ibn Abdullah Al-Suhaili (1421 A.H.), Al-Raud Al-Unuf fe-Sharah Al-Seerat Al-Nabawiyah le-ibn Hisham, Dar Ihya Al-Turath Al-Arabi, Beirut, Lebanon, Vol. 2, Pg. 89.
  • 40 Muhammad ibn Saad Al-Basri (1968), Tabqat Al-Kubra, Dar Sadir, Beirut, Lebanon, Vol. 1, Pg. 95.
  • 41 Husein Haykal (1976), The Life of Muhammad (Translated by Ismail Razi Al-Faruqi), Islamic Book Trust, Petaling Jaya, Malaysia, Pg. 46-47.
  • 42 Muhammad ibn Yusuf Al-Salihi Al-Shami (1993), Subul Al-Huda wal-Rashad fe Seerat Khair Al-Abad, Dar Al-Kutub Al-Ilmiyah, Beirut, Lebanon, Vol. 1, Pg. 331.
  • 43 Abd Al-Haq Dehalvi (1997), Madarij-un-Nabuwwah, Nuriyah Rizwiyah Publishing Company, Lahore, Pakistan, Vol. 2, Pg. 13.
  • 44 Muhammad ibn Abd Al-Baqi ibn Yusuf Al-Zurqani (1996), Sharah Al-Zurqani Ala Al-Mawahib Al-Laduniyyah, Dar Al-Kutub Al-Ilmiyah, Beirut, Lebanon, Vol. 1, Pg. 193.
  • 45 Ahmed ibn Muhammad Al-Qastallani (2009), Al-Mawahib Al-Laduniyyah bil Manh Al-Muhammadiyah, Dar Al-Kutub Al-Ilmiyah, Beirut, Lebanon, Vol. 1, Pg. 61.
  • 46 Muhammad ibn Saad Al-Basri (1968), Tabqat Al-Kubra, Dar Sadir, Beirut, Lebanon, Vol. 1, Pg. 99.
  • 47 Muhammad ibn Yusuf Al-Salihi Al-Shami (1993), Subul Al-Huda wal-Rashad fe Seerat Khair Al-Abad, Dar Al-Kutub Al-Ilmiyah, Beirut, Lebanon, Vol. 1, Pg. 331.
  • 48 Muhammad ibn Saad Al-Basri (1968), Tabqat Al-Kubra, Dar Sadir, Beirut, Lebanon, Vol. 1, Pg. 100.
  • 49 Muhammad ibn Saad Al-Basri (1968), Tabqat Al-Kubra, Dar Sadir, Beirut, Lebanon, Vol. 1, Pg. 99.
  • 50 Abd Al-Malik ibn Hisham (1955), Al-Seerat Al-Nabawiyah le-ibn Hisham, Shirkah Maktabah wa Matba’ Mustafa Al-Babi, Cairo, Egypt, Vol. 1, 158.
  • 51 Safi Al-Rahman Al-Mubarakpuri (2010), Al-Raheeq Al-Makhtum, Dar ibn Hazam, Beirut, Lebanon, Pg. 71.
  • 52 Husein Haykal (1976), The Life of Muhammad (Translated by Ismail Razi Al-Faruqi), Islamic Book Trust, Petaling Jaya, Malaysia, Pg. 48.
  • 53 Abd Al-Malik Ibn Hisham (1955), Al-Seerat Al-Nabawiyah le-ibn Hisham, Shirkah Maktabah wa Matba’ Mustafa Al-Babi, Cairo, Egypt, Vol. 1, 159-160.
  • 54 Muhammad ibn Yusuf Al-Salihi Al-Shami (1993), Subul Al-Huda wal-Rashad fe Seerat Khair Al-Abad, Dar Al-Kutub Al-Ilmiyah, Beirut, Lebanon, Vol. 1, Pg. 375.
  • 55 Safi Al-Rahman Al-Mubarakpuri (2010), Al-Raheeq Al-Makhtum, Dar ibn Hazam, Beirut, Lebanon, Pg. 72.
  • 56 Muḥammad ibn Isḥaq ibn Yasar Al-Madani (1978), Al-Seerat Al-Nabawiyah le-ibn Ishaq, Dar Al-Fikr, Beirut, Lebanon, Pg. 48.
  • 57 Idem, Pg. 50.
  • 58 Abu Bakr Ahmed ibn Al-Husain Al-Bayhaqui (2008), Dalail Al-Nabuwah wa M’arifat Ahwal Sahib Al-Shariyah, Dar Al-Kutub Al-Ilmiyah, Beirut, Lebanon, Vol. 1, Pg. 134-135.
  • 59 Abd Al-Malik ibn Hisham (1955), Al-Seerat Al-Nabawiyah le-ibn Hisham, Shirkah Maktabah wa Matba’ Mustafa Al-Babi, Cairo, Egypt, Vol. 1, Pg. 164.
  • 60 Ali ibn Ibrahim ibn Ahmed Al-Halabi (1427 A.H.), Al-Seerah Al-Halabiyah, Dar Al-Kutub Al-Ilmiyah, Beirut, Lebanon, Vol. 1, Pg. 154.
  • 61 Husein Haykal (1976), The Life of Muhammad (Translated by Ismail Razi Al-Faruqi), Islamic Book Trust, Petaling Jaya, Malaysia, Pg. 50.
  • 62 Abul Fida Ismael ibn Kathir Al-Damishqi (1986), Al-Bidayah wa Al-Nihayah, Dar Al-Fikr, Beirut, Lebanon, Vol. 2, Pg. 279.
  • 63 Muhammad ibn Saad Al-Basri (1968), Tabqat Al-Kubra, Dar Sadir, Beirut, Lebanon, Vol. 1, Pg. 116.
  • 64 Safi Al-Rahman Al-Mubarakpuri (2010), Al-Raheeq Al-Makhtum, Dar ibn Hazam, Beirut, Lebanon, Pg. 74.
  • 65 Ali ibn Ibrahim ibn Ahmed Al-Halabi (1427 A.H.), Al-Seerah Al-Halabiyah, Dar Al-Kutub Al-Ilmiyah, Beirut, Lebanon, Vol. 1, Pg. 154.
  • 66 Abul Fida Ismael ibn Kathir Al-Damishqi (2011), Al-Seerat Al-Nabawiyah le-ibn Kathir, Dar Al-Kutub Al-Ilmiyah, Beirut, Lebanon, Pg. 42.
  • 67 Abul Fida Ismael ibn Kathir Al-Damishqi (2011), Al-Seerat Al-Nabawiyah le-ibn Kathir, Dar Al-Kutub Al-Ilmiyah, Beirut, Lebanon, Pg. 42.
  • 68 Ali ibn Ibrahim ibn Ahmed Al-Halabi (1427 A.H.), Al-Seerah Al-Halabiyah, Dar Al-Kutub Al-Ilmiyah, Beirut, Lebanon, Vol. 1, Pg. 154.
  • 69 Abu Abdullah Yaqut ibn Abdullah Al-Hamwi (1995), Al-Mu’jam Al-Buldan, Dar Sadir, Beirut, Lebanon, Vol. 1, Pg. 79.
  • 70 Idem.
  • 71 Husein Haykal (1976), The Life of Muhammad (Translated by Ismail Razi Al-Faruqi), Islamic Book Trust, Petaling Jaya, Malaysia, Pg. 53.
  • 72 Muslim ibn Al-Hajjaj Al-Neshapuri (2000), Sahih Al-Muslim, Hadith: 2259, Dar Al-Salam, Riyadh, Saudi Arabia, Pg. 392.
  • 73 Ali ibn Ibrahim ibn Ahmed Al-Halabi (1427 A.H.), Al-Seerah Al-Halabiyah, Dar Al-Kutub Al-Ilmiyah, Beirut, Lebanon, Vol. 1, Pg. 154.