De verovering van Mekkah wordt gezien als de grootste overwinning binnen de Islamitische geschiedenis waarbij er geen oorlog of bloedvergiet heeft plaatsgevonden. 1 Het was een overwinning die vlekkeloos door de Profeet Mohammed was gepland. Deze expeditie vond plaats in de maand Ramadan in 8 A.H. 2 Het leger van de Moslims bestond uit alle Ansaars (helpers) en Moehadjirien (emigranten) 3 en had een omvang van 10.000 soldaten. 4 Deze overwinning staat in vele teksten ook bekend onder de naam “Al-Fatah Al-Azam” (De Grootste Overwinning), aangezien deze overwinning het mogelijk maakte dat Islam zich naar alle hoeken van Arabië uitbreidde. Dit zorgde er ook voor dat de mensen veel sneller de deuren van de Islam binnentraden. 5
In de Overeenkomst van Hubaybiyah was bepaald dat de Moslims en de Quraysh voor 10 jaar met elkaar in vrede zouden leven en dat elke stam een alliantie kon vormen met zowel de Moslims van Medina als de Quraysh van Mekkah. 6
De stammen die een alliantie hadden gesloten met een van de twee partijen, werd als onderdeel van die partij beschouwd. 7
De stammen Banu Khuza’a en Banu Bakr hebben jarenlang continue geschillen gehad met elkaar. Nadat de overeenkomsten waren gesloten, sloten zij allianties met de Moslims en de Quraysh en bereikten ze vrede. 8 9 De stam Banu Bakr, die gesteund werd door de Quraysh, brak deze overeenkomst na ongeveer twee jaar 10 en viel de stam van Banu Khuza’a aan. 11
De hoofdoorzaak voor deze aanval was een oud geschil tussen de twee stammen dat had plaatsgevonden, voordat deze overeenkomst was getekend. 12 Daarom besloot Naufil ibn Muava van de stam Banu Bakr samen met nog een paar mannen van zijn stam en van de stam van Quraysh, waaronder Safwan ibn Umayyah, Shayba ibn Usman, Suhayl ibn Amar en Ikrimah ibn Abi Lahab, een kleine groep ongewapende mannen van Banu Khuza’a aan te vallen terwijl zij aanwezig waren bij een watergebied genaamd ‘Al-Watir’. De mannen van Khuza’a waren niet in staat zich te verdedigen. Dit zorgde ervoor dat velen van hen gedood werden, 13 terwijl anderen van hen naar de stad van Mekkah, binnen de grenzen van Haram, waren gevlucht. 14 Toen de aanvallers van Banu Bakr zagen dat de gevluchte mannen de grenzen van Haram waren binnengetreden, vroegen ze hun leider, Naufil, om de achtervolging van de mannen van Khuza’a te staken, uit respect en ter ere van de grenzen van Haram. Bij het horen hiervan reageerde Naufil:
لا إله لي اليوم، يا بني بكر، لعمري إنكم لتسرقون الحاج في الحرم، أفلا تدركون ثأركم من عدوكم، ولا يتأخر أحد منكم بعد يومه عن ثأره؟! 15
Vandaag heb ik geen God! O Banu Bakr! Ik zweer op mijzelf! Jullie zijn de mensen die stelen van de pelgrims binnen de grenzen van Haram! Beseffen jullie je niet dat de wraak van jullie vijand (vandaag genomen kan worden) en dat geen van jullie deze wraak zou moeten uitstellen na vandaag!
Deze reactie provoceerden zijn volgers en zij zetten hun achtervolging op de mannen van Khuza’a voort binnen de grenzen van Haram. 16 Toen deze overgebleven mannen van de stam Khuza’a hun toevlucht probeerden te zoeken bij Budayl ibn Waraqa Al-Khuza’i, werden ze gepakt door hun aanvallers en terplekke gedood. Zo gebeurde het dat die nacht zelfs de Heilige grond van Haram het bloedvergiet niet kon stoppen. Toen het bericht van deze gebeurtenis de volgende morgen tot de leiders van de stam Quraysh kwam, schaamden zij zich diep voor wat er was gebeurd en keerden zij zich tegen de groep die het verdrag had verbroken. 17
Toen Amar ibn Salim Al-Khuza’i kennis kreeg over deze gebeurtenis, haastte hij zich samen met veertig man naar Medina om de Profeet Mohammed te informeren over het bloedbad dat was gepleegd door de Quraysh en de stam Banu Bakr. Toen hij arriveerde, zag hij de Heilige Profeet samen met zijn metgezellen in de Moskee An-Nabawi zitten. Amar ibn Salim vertelde de Profeet onmiddellijk wat er had plaatsgevonden en vroeg om hulp. Toen de Heilige Profeet het pleidooi van Amar ibn Salim hoorde, stond hij van zijn plek op en zei:
لا نصرت إن لم أنصركم بما أنصر منه نفسى. 18
Mag ik niet geholpen worden als ik jullie allemaal niet help, zoals (de manier waarop) ik mijzelf zou helpen (wanneer ik de meeste hulp nodig zou hebben).
Na Amar ibn Salim kwam ook Budayl ibn Waraqa (de leider van de stam Khuza’a) bij de Heilige Profeet en vertelde over de acties van de Quraysh en hun bondgenoten. 19 Na hun pleidooien gehoord te hebben, vroeg de Heilige Profeet de delegaties van Khuza’a terug te gaan en zich over de valleien te verspreiden, zodat de Quraysh niet zouden vermoeden dat ze hulp hadden gezocht in Medina. De delegatie deed wat de Profeet Mohammed hen had opgedragen en verspreidde zich over verschillende gebieden. Amar ibn Salim en zijn groep kozen ervoor om naar de gebieden bij de kust te gaan, 20 terwijl Budayl ibn Waraqa terugging naar Mekka. 21 Deze gebeurtenis had de Heilige Profeet boos gemaakt, 22 maar om bloedvergieten te voorkomen, stuurde hij Dhamra naar de stam van Quraysh met drie opties en bood hen een kans om hun handelingen te compenseren. De opties waren als volgt:
Qaradha ibn Abd Amr ibn Naufil weigerde de eerste twee opties en vertelde Dhamra dat zij kozen voor de laatste optie en daarmee het verdrag als tenietgedaan te beschouwden. Hierop vertrok Dhamra en informeerde de Heilige Profeet over de beslissing van de Quraysh. 24
Al-Waqidi vermeldt dat deze gebeurtenis niet heeft plaatsgevonden, maar juist dat de Quraysh geen opties hadden gekregen en dat zij Abu Sufiyan meteen naar de Heilige Profeet hadden gestuurd om het verdrag te verlengen en het goed te maken. 25
In tegenstelling hierop stelt Al-Asqalani dat de Helige Profeet juist wel een gezant naar de Quraysh heeft gestuurd die de eerder genoemde opties voorstelde, 26 wat aantoont dat de Heilige Profeet geen oorlog voert zonder praktische oplossingen voor te stellen. Dit deed de Profeet om verdere onenigheid te vermijden en de integriteit van het verdrag te behouden, dat was geschonden door het wrede bloedvergieten van de stam Banu Bakr samen met de hulp van de Quraysh. 27
De Quraysh wisten dat ze een daad hadden gepleegd, wat tot ernstige gevolgen of zelfs oorlog kon leiden. Daarom verzamelden zij zich onmiddellijk, vergaderden de huidige zaak en besloten om Abu Sufiyaan naar de Heilige Profeet te sturen om het verdrag te hernieuwen. 28 Abu Sufiyaan vertrok richting Medinah. Toen hij bij Asfaan aankwam, ontmoette hij Budayl en vroeg of hij terugkwam van ergens. Budayl probeerde het feit dat hij van Medinah kwam te verbergen en vertelde dat hij van de Khuza’a stam kwam dat zich in het midden van deze vallei bevond. Toen Budayl zijn weg vervolgde, onderzocht Abu Sufiyaan hun kamelenmest en realiseerde hij zich direct dat Budayl van Medina kwam. 29
Toen Abu Sufiyaan Medina bereikte, ging hij naar het huis van zijn dochter, Oemme Habibah, de Moeder van alle Gelovigen en echtgenote van de Heilige Profeet . Hij trad haar huis binnen en wilde gaan zitten op het matras van de Heilige Profeet , toen Oemme Habibah het matras onmiddellijk van hem wegtrok. Terwijl hij deze handeling van zijn dochter opmerkte, was hij verbaasd en vroeg hij haar of hij te goed was voor het matras, of dat het matras te goed was voor hem. Daarop antwoordde Oemme Habibah dat het matras te goed was voor hem, aangezien het behoorde tot de Heilige Profeet , en sinds Abu Sufiyaan (op dat moment) een onreine polytheïst was, wilde ze niet dat hij erop ging zitten. 30 31
Haar antwoord had hem verbijsterd en hij zei dat het kwaad haar in zijn greep had. Oemme Habibah vroeg haar vader toen waarom hij zo vastbesloten was in het aanbidden van idolen en stenen, en de Islam niet accepteerde. Hij was de leider van de Quraysh en niemand had de autoriteit om hem te stoppen. Hierop zei hij slechts dat hij het geloof van zijn voorvaders niet kon verlaten en hij verliet haar huis. 32
Abu Sufiyaan ging toen naar de Heilige Profeet om de termen van het verdrag te onderhandelen en tot een compromis te komen, maar de Profeet Mohammed sprak niet met hem en beantwoordde zijn verzoeken niet. Toen ging Abu Sufiyaan naar Abu Bakr en vroeg hem of hij met de Heilige Profeet kon praten, maar Abu Bakr weigerde. Daarna ging Abu Sufiyaan naar Oemar ibn al-Khattab met hetzelfde verzoek en ook hij weigerde, maar op een offensieve manier. Nadat hij de hoop bij Abu Bakr en Oemar had verloren, probeerde Abu Sufiyaan Usmaan ibn Affaan te overtuigen hem te helpen. Hij vertelde Usmaan dat de Profeet Mohammed zijn verzoek nooit zou weigeren, maar ook Usmaan weigerde hem te helpen. Vervolgens ging Abu Sufiyaan naar Ali ibn Abi Talib en Fatimah bint Mohammed en vroeg om hun hulp. Ook hier weigerde Ali en zei dat de Profeet Mohammed zijn beslissing had genomen. Abu Sufiyaan was zo radeloos dat hij Fatimah vroeg haar kind Hassan te vragen te bemiddelen in deze kwestie en de Heilige Profeet te vragen het te heroverwegen. Hassan was zo jong dat hij op dat moment nog niet eens had leren lopen. Fatimah gaf hetzelfde antwoord als Ali had gegeven en verklaarde daarna dat het kind te jong was om zoiets te doen. 33 34 Nadat hij was afgewezen door de dichtstbijzijnde metgezellen van de Heilige Profeet , ging Abu Sufiyaan naar de andere metgezellen met een hoge rang, waarvan hij dacht dat zij meewerkend zouden zijn en hem zouden helpen. Maar ook onder hen was er niemand die zijn verzoek accepteerde. Ten slotte, toen Abu Sufiyaan alle hoop verloren had, ging hij weer terug naar Ali ibn Abi Talib en vertelde hem dat hij alle hoop had verloren en nu wanhopig op zoek was naar elk advies dat Ali hem kon geven dat hem zou kunnen helpen. 35 Ali ibn Abi Talib adviseerde Abu Sufiyaan toen dat hij onder de mensen (Moslims) moest gaan staan, hun hun veiligheid moest verzekeren en terug moest gaan naar Mekka, aangezien hij de leider van Banu Kinanah was. Toen Abu Sufiyaan vroeg naar de effectiviteit van deze strategie, vertelde Ali hem duidelijk dat het misschien niet zou werken, maar dat er, naast dit plan, geen andere optie was. Dus ging Abu Sufiyaan naar Moskee an-Nabawi, verklaarde vrede onder de mensen en ging terug naar Mekka. 36
Toen Abu Sufiyaan terugkeerde in Mekka, vroegen de Mekkaanse leiders naar het resultaat van zijn reis. Abu Sufiyaan vertelde hun dat hij het voorval had besproken met de Profeet Mohammed , maar dat hij zijn voorstel om het goed te maken niet had geaccepteerd. Hij vertelde daarna zijn gefaalde pogingen om de metgezellen van de Profeet Mohammed te overtuigen om voor hem te bemiddelen. Toen hij hen vertelde over het advies dat hij van Ali had gekregen en waarop hij had gehandeld, vroegen zij of Profeet Mohammed dit had geaccepteerd of niet. Abu Sufiyaan informeerde hun dat deze verzoeningsstrategie niet was geaccepteerd door de Heilige Profeet . Hierop zeiden de Mekkanen dat hij in de maling was genomen door Ali ibn Talib en dat de bekendmaking van de eenzijdige verzoening geen waarde had. 37
Nadat Abu Sufiyaan was vertrokken, zat de Heilige Profeet buiten zijn huis en riep hij Abu Bakr om de situatie met hem in het geheim te bespreken. De bespreking duurde een lange tijd. Daarna riep de Heilige Profeet Oemar ibn Khattab en besprek de situatie ook met hem. Na het spreken met zijn dichtstbijzijnde metgezellen, 38 39 verzamelde de Profeet Mohammed zijn metgezellen, verklaarde de oorlog aan Quraysh en gaf iedereen opdracht zich voor te bereiden voor de strijd. 40
De poging om een aanval te plegen op de Quraysh moest een geheim blijven, aangezien dit verrassingselement de Moslims de opperhand zou geven. Nadat hij zijn metgezellen had opgedragen zich voor te bereiden op oorlog, 41 bad de Profeet Mohammed tot Allah de Almachtige en zei:
اللهم خذ العيون والأخبار عن قريش حتى نبغتها في بلادها. 42
“O Allah, neem het zicht en het bericht weg van de Quraysh totdat we hun verrassen in hun gebieden.”
Om het verrassingselement nog meer kracht bij te brengen, verzamelde de Heilige Profeet een groep van acht metgezellen onder leiding van Abu Qatadah ibn Rabi en droeg hen op te marcheren richting Edam, dat op een kleine afstand van Medina lag, om de mensen te misleiden die mogelijk de Quraysh zouden informeren over intentie van de Moslims om Mekka te veroveren. 43
Toen de Heilige Profeet het Moslimleger had verzameld en op het punt stond te vertrekken, was Hatib ibn Abi Balta’a ook aanwezig. Hij was een van de metgezellen die deel had genomen in de slag van Badr. 44 Hatib ibn Abi Balta’a schreef een brief en gaf het aan een vrouw, met de opdracht dat zij de mensen van Mekka moest informeren over het Moslimleger dat onderweg was. 45 Allah de Almachtige informeerde de Heilige Profeet over Hatib’s handeling via een goddelijke openbaring. De Profeet Mohammed zond Ali ibn Abi Talib en Zubair ibn Awam onmiddellijk achter haar aan om de brief te bemachtigen. Ali en Zubair gingen achter de vrouw aan en waren in staat haar te stoppen toen zij Halifa naderde. De twee metgezellen ondervroegen haar en inspecteerden haar bezittingen, maar konden geen brief vinden. Ondanks dat hadden ze ongekende vertrouwen in de woorden van de Heilige Profeet en Ali ibn Abi Talib deelde de vrouw mee dat de Heilige Profeet nog nooit iets had gezegd dat niet waar was, en dat het beter voor haar zou zijn als ze de brief zou opgeven. Anders zou het zware consequenties voor haar hebben. Dit maakte de vrouw bang. Ze maakte haar haar los, haalde de brief eruit 46 en gaf het aan Ali ibn Abi Talib en Zubair ibn Awam .
Ali ibn Abi Talib en Zubair ibn Awam waren erin geslaagd de brief te bemachtigen, voordat het Mekka kon bereiken. Toen de Profeet Mohammed de brief ontving, riep hij Hatib bij zich en vroeg om een verklaring voor zijn handelingen. Hatib schaamde zich en voelde zich schuldig voor zijn daad. Hij verzekerde Profeet Mohammed dat hij niet het slachtoffer was van hypocrisie, noch dat hij de Islam had gelaten. Hij verklaarde toen dat hij deze verkeerde daad alleen had gedaan om de dankbaarheid van de Quraysh te krijgen en zijn familie te beschermen van welk kwaad dan ook vanuit de kant van de Mekkanen. Hatib lichtte verder toe dat wanneer de Moslims Mekka zouden aanvallen, er dan niemand zou zijn om zijn familie in Mekka te beschermen wanneer de Quraysh hen pijn zou willen doen. Nadat de Heilige Profeet naar zijn verklaring had geluisterd, accepteerde hij deze genadevol en heeft hij Hatib vergeven voor zijn daden. 47
Op 10 Ramadan 8 A.H. marcheerde de Heilige Profeet samen met een leger van 10.000 soldaten richting Mekka. In zijn afwezigheid was Abu Rahman Al-Ghaffari tijdelijk verantwoordelijk in Medina. 48 De Muhajirien (emigranten) besloegen 700 man met 300 paarden, terwijl de Ansaar (helpers) uit 4.000 man bestonden met 500 paarden. Bij het leger hadden zich ook soldaten van vele naburige stammen aangesloten en het aantal Moslimsoldaten telde zich op tot 10.000, het grootste leger ooit dat vertrok vanuit Medina. 49 Het totale leger was die dag aan het vasten, maar braken later, op bevel van de Heilige Profeet hun vasten toen ze Kadeed bereikten. 50 Zo konden ze hun krachten sparen voordat ze de vijand zouden ontmoeten. 51
De Mekkanen wilden graag weten wat de Moslims van plan waren. Daarom vertrokken Abu Sufiyaan, Hakeem ibn Hizam en Budayl ibn Waraqah van Mekka om informatie te verzamelen met betrekking tot de plannen en bewegingen van de Moslims. Zij wisten namelijk niets van de plannen van de Profeet Mohammed en het dreigende Moslimleger. 52
Toen het Moslimleger een plek tussen Araj en Taloob naderde, zag de Profeet Mohammed een teef (vrouwelijke hond) die haar puppy’s aan het voeden was, terwijl ze op het pad van het leger lag. Om ervoor te zorgen dat de teef en haar puppy’s geen leed en ongemak zouden ervaren, stationeerde de Heilige Profeet een van de metgezellen, Jameel ibn Suraqa, 53 als wachter naast het dier en liet het leger een omleiding maken, zodat de dieren niet verwond of vertrapt zouden worden wanneer het leger van 10.000 soldaten ze zouden passeren. 54 Dit toonde aan wat voor een zorg en genade de Profeet Mohammed had voor dieren en andere schepselen, zelfs ten tijde van oorlog. Er is in de hele geschiedenis geen enkel ander voorbeeld te vinden van wie dan ook die zulke vriendelijkheid naar dieren toont in tijden van oorlog.
Toen het Moslimleger Abwa naderde, werden ze opgewacht door Sufiyaan ibn al-Harith en Abdullah ibn Abi Umayyah. Zij wilden zich bekeren tot de Islam, maar door de immense pijn die zij de Heilige Profeet in Mekka hadden bezorgd, wenste de Profeet hun niet te ontmoeten. Sufiyaan en Abdullah schaamden zich allebei heel erg en wisten niet hoe ze de Heilige Profeet onder ogen moesten komen. Daarom zochten ze Ali ibn Abi Talib op en vroegen zijn advies. Ali adviseerde hen te zeggen wat de broers van de Profeet Yousuf tegen hem hadden gezegd toen zij zijn vergiffenis wilden voor de pijn die zij de Profeet Yousuf hadden gegeven. Sufiyaan en Abdullah deden precies wat Ali hen had opgedragen. 55 56 Zij gingen naar de Heilige Profeet en reciteerden het volgende vers uit de Heilige Qoraan:
قَالُوا تَاللَّهِ لَقَدْ آثَرَكَ اللَّهُ عَلَيْنَا وَإِنْ كُنَّا لَخَاطِئِينَ 91 57
Zij zeiden: Bij Allah! Nu heeft Allah u zeker boven ons gekozen, en wij zijn zeker zondaren.
Toen de Heilige Profeet de verzen van de Qoraan hoorde, gaf hij hen hetzelfde antwoord als de Profeet Yousuf zijn broers had gegeven. Hij accepteerde hun verontschuldiging en heeft hun fouten vergeven. 58
Over deze gebeurtenis vertellen Ibn Ishaq en Zurqani dat toen de Profeet Mohammed weigerde de twee neven te ontmoeten, Sufiyaan zweerde dat hij ofwel de Heilige Profeet zou ontmoeten, of zou verdwalen in de woestijn en daar door honger en dorst zou sterven. Toen deze eed de Heilige Profeet bereikte, heeft hij hen vergeven en toestemming gegeven hem te ontmoeten. Hierop kwamen Sufiyaan ibn Harith en Abdullah ibn Abi Umayyah bij de Profeet en accepteerden de Islam. 59 60
Abbas ibn Muttalib had de Islam al ruim voor de verovering van Mekkah geaccepteerd, maar had dit verborgen gehouden om zijn familie en rijkdom te beschermen aangezien hij in Mekka verbleef. Abbas ibn Muttalib vertrok samen met zijn familie naar Medina en ontmoette de Heilige Profeet bij Juhfa. 61
Sahal ibn Saad heeft overgeleverd dat Abbas ibn Muttalib de Helige Profeet toestemming had gevraagd om naar Medina te migreren voordat de verovering van Mekkah zou plaatsvinden. De Profeet had geen toezegging gedaan en had gezegd:
يا عم، أقم مكانك الذي أنت فيه، فإن الله يختم بك الهجرة، كما ختم بي النبوة. 62
O Oom, blijft u waar u bent, omdat Allah de migratie met u heeft gesloten (aangezien u de laatste persoon zal zijn die zal immigreren in naam van de Islam), net zoals hij het Profeetschap met mij heeft gesloten (aangezien ik de laatste Profeet van Allah de Almachtige ben).
Het Moslimleger continueerde hun mars richting Mekka en kampeerde bij Zahran toen het donker werd. De Profeet Mohammed gaf alle metgezellen de opdracht zich te verspreiden en overal kampvuurtjes aan te maken. Alle metgezellen gaven hier gehoor aan 63 en zo waren 10.000 kampvuurtjes te zien vanaf de randen van de heilige stad Mekkah. Het plan werkte en al snel verspreidde het nieuws zich dat het leger van de Profeet Mohammed veel groter was dan werd gevreesd. 64 Oemar ibn al-Khattab en zijn bataljon waren door de Heilige Profeet aangesteld om het Moslimleger in de nacht te bewaken. 65
Abbaas ibn Muttalib had een zacht hart en wilde de Mekkanen waarschuwen voor de consequenties van de oorlog tegen het Moslimleger. Daarom nam hij de witte muilezel van de Heilige Profeet en ging naar Mekkah. Toen Abbaas de stad naderde, zag hij Abu Sufiyaan en Hakiem die angstig en gestrest in het donker dwaalden en informatie probeerden te verzamelen over de plannen van de Moslims. Abbaas ging meteen naar hen toe en vertelde hun dat alle lichten die zij zagen, behoorden tot het Moslimleger en als Abu Sufiyaan zich niet zou overgeven, dan zou dat zeker hun dood worden. Aangezien de Mekkanen de Moslims niet konden bevechten, gingen Abu Sufiyaan en Hakiem mee met Abbaas en reden richting het Moslimkamp. Toen de Moslimsoldaten de muilezel zagen aankomen, stopten ze het niet, omdat ze wisten dat het van de Heilige Profeet was. Alleen Oemar was erg waakzaam. Oemar ibn Khattab had meteen herkend wie er achter Abbaas zat en bleef hen achtervolgen tot zij het kamp van de Heilige Profeet hadden bereikt. Oemar was woest op Abu Sufiyaan, maar voordat iemand iets kon doen, kondigde Abbaas aan dat hij Abu Sufiyaan toevlucht had geboden. De discussie tussen Oemar en Abbaas begon te escaleren. Daarom vroeg de Heilige Profeet aan Abbaas om Abu Sufiyaan mee te nemen naar zijn kamp en hem morgen weer te brengen. 66
Toen de tijd van het Fajr-gebed was aangebroken, hoorde Abu Sufiyaan de oproep tot het gebed (Azaan) en zag dat het gehele Moslimleger zich verzamelde voor het gebed. De manier waarop iedereen de wassing verrichte en in nette rijformatie klaar ging staan, verbaasde hem. Hij riep uit dat hij zulke discipline nog nooit in zijn leven en bij geen enkele natie heeft gezien, niet bij de Perzen, noch bij de Romeinen. De manier waarop het gehele Moslimleger, bestaande uit 10.000 man, het gebed verrichte met zulke discipline en precisie, en dat deden volgens de Takbiers van de Profeet Mohammed ﷺ verbaasde en ontroerde Abu Sufiyaan. Na het gebed nam Abbaas Abu Sufiyaan mee naar de Profeet Mohammed ﷺ en de Heilige Profeet ﷺ vroeg hem naar zijn overtuiging in Allah. Abu Sufiyaan bekende meteen zijn goden hem zeker tegen de Moslims hadden geholpen, als ze echt waar zouden zijn en daarna bekende hij dat er geen God is behalve Allah. De Heilige Profeet ﷺ vroeg naar zijn overtuiging van de Profeetschap. Hierop gaf Abu Sufiyaan aan dat hij voorheen had getwijfeld, maar dat hij nu volledig en met heel zijn hart geloofde in de Profeetschap van Profeet Mohammed ﷺ en met deze woorden is hij Moslim geworden. 67
Nadat Abu Sufiyaan de Islam had omarmd, zei Abbaas ibn Muttalib tegen de Heilige Profeet ﷺ dat Abu Sufiyaan een trotse man was. De Heilige Profeet ﷺ begreep wat Abbaas bedoelde en gaf Abu Sufiyaan het uiterste respect door te zeggen dat degenen die toevlucht zouden zoeken in het huis van Abu Sufiyaan veilig zouden zijn, degenen die toevlucht zouden zoeken in de moskee veilig zouden zijn en degenen die in hun eigen huis zouden blijven en hun deuren gesloten zouden houden, veilig zouden zijn. 68
De Heilige Profeet ﷺ instrueerde Abbaas om Abu Sufiyaan in de nabijheid van een berg te houden, zodat hij het Islamitische leger kon observeren terwijl het richting Mekkah trok. Op deze manier kon Abu Sufiyaan persoonlijk getuige zijn van de macht van de Moslims en deze informatie vervolgens gebruiken om de inwoners van Mekkah te informeren over de naderende gebeurtenissen. 69 Abu Sufiyaan zag dat het Islamitisch leger verdeeld was in verschillende bataljons, 70 elk bataljon werd geleid door de aangestelde leiders en uiteindelijk zag hij de Heilige Profeet ﷺ omringd door de metgezellen van de Ansaar en Muhajirien met een hoge rang. Hij was verrast en zei tegen Abbaas dat zijn neef een koning was geworden. Hierop reageerde Abbaas dat dit niet het resultaat van koningschap was, maar van goddelijke Profeetschap. 71
Na de adembenemende vertoning van het Islamitisch leger, gaf Abbaas ibn Muttalib Abu Sufiyaan aan om gauw richting Mekkah te gaan en daar de mensen van de stad te informeren over het naderende leger. Abu Sufiyaan deed wat hem was gezegd en kondigde aan dat degenen die toevlucht zochten in zijn huis, de moskee of hun eigen huis veilig zouden zijn. 72 Toen de mensen van Mekka deze aankondiging van Abu Sufiyaan hoorden, verspreidden zijn zich en zochten onderdak bij de plekken die hij had benoemd. 73
De Heilige Profeet arriveerde bij Zi Al-Tawa en stopte daar met zijn leger. Hij was gevuld met dankbaarheid en nederigheid, omdat Allah de Almachtige de Moslims had gezegend met overwinning. De Profeet Mohammed was zo dankbaar dat, toen hij zijn hoofd voor Allah boog, de onderkant van zijn baard het zadel raakte. 74
De Heilige Profeet verdeelde zijn leger in verschillende divisies en bataljons en zond hen naar specifieke strategische locaties. De Heilige Profeet zond Galied bin Walied en zijn divisie vanuit het zuiden naar Mekkah en gaf hem opdracht de vlag van de Moslims dicht bij de huizen te plaatsen. De vlag markeerde de grens vanaf waar de plaatselijke bewoners woonden; een indicatiepunt van het bewoonde gebied van de stad. 75 Als hij de vlag had geplaatst, moest Galied bin Walied zich weer samen met de rest van het leger voegen bij Safa. 76 Zubair ibn Awwam kreeg de opdracht om de Heilige stad vanaf het noorden binnen te treden en de vlag van de Moslims bij Hajoon te plaatsen. Daar moest hij dan wachten tot de Heilige Profeet daar ook zou arriveren. De divisie van Saad ibn Ubada (rad) was opgedragen om alvast vooruit te marcheren en elke divisie had nadrukkelijke instructies gekregen niet aan te vallen of te vechten, tenzij zij zelf werden aangevallen of wanneer het nodig werd geacht. 77
Safwan ibn Umayya, Ikrimah ibn Abi Jahl en een klein groepje onder de polytheïstische extremisten van Quraysh en de stam Banu Bakr hadden gezworen de Moslims te stoppen de stad binnen te treden en besloten terug te vechten door te verzamelen bij Khandama. 78 Dit was een berg dat zich in het zuidelijke gedeelte van Mekkah bevond. 79 De divisie die via deze route kwam, stond onder leiding van Galied ibn Walied . Terwijl hij Khandama naderde, begon de kleine groep van mensen pijlen te schieten naar de Moslimdivisie. Galied ibn Waleed marcheerde vooruit en vocht terug. Velen waren hierdoor gedwongen zich terug te trekken. Zij vluchtten en verspreidden zich in verschillende gebieden. Toen Aboe Sufiyaan en Hakeem ibn Hizam bericht kregen over dit zinloze verzet, gaven zij iedereen aan het protocol te volgen en zichzelf te redden door toevlucht te zoeken in huizen. Hierop lieten de overgebleven mensen hun wapens vallen en zochten toevlucht in hun huizen. 80 In totaal werden er 23 tot 24 Mekkanen gedood in dit gevecht, 81 terwijl er twee Moslims, namelijk Khunays ibn Galied en Kurz ibn Jabir , het martelaarschap hebben ontvangen. 82
Toen de Heilige Profeet bij Safa arriveerde, voegden Galied ibn Walied en zijn bataljon zich samen met de Heilige Profeet en marcheerden verder naar Jahoon, waar Zubair ibn Awwam de Heilige Profeet opwachtte. Daar had hij ook al een kamp opgezet voor de Heilige Profeet . Het gehele Moslimleger was nu weer samengevoegd en toen de Heilige Profeet weer was omringd door zijn geliefde metgezellen, marcheerden zij samen de Heilige Stad Mekkah binnen. 83
Toen de Heilige Profeet de stad binnenkwam, ging hij eerst naar de Ka’bah en deed daar de Tawaaf (zeven keer om de Ka’bah heen lopen) op zijn kameel. Daarna riep hij Usman ibn Talha, nam van hem de sleutels van de Ka’bah, opende de deuren, ging de Ka’bah binnen 84 en zag dat het gevuld was met 360 beelden. 85
Ibn Hisham overleverde dat de Heilige Profeet met zijn staf wees naar de beelden in de Ka’bah en elk beeld waar Hij naar wees, viel voorover en viel in scherven kapot. 86 Anderen overleverden dat de Heilige Profeet de beelden vernietigde met zijn boog, 87 terwijl hij het volgende vers van de Heilige Qoraan reciteerde:
وَقُلْ جَاءَ الْحَقُّ وَزَهَقَ الْبَاطِلُ إِنَّ الْبَاطِلَ كَانَ زَهُوقًا 81 88
En zeg: “Waarheid is gekomen en leugen is verdwenen. En de leugen is inderdaad onderhevig om te verdwijnen.
Na alle beelden vernietigd te hebben en de Ka’bah gezuiverd te hebben, verrichtte de Heilige Profeet het gebed. 89 Toen zond hij verschillende bataljons uit om alle heiligdommen van de beelden bij de Ka’bah te vernietigen, zodat de Heilige Stad van Mekkah gezuiverd kon worden. 90 Hisham ibn Al-Aas ging met een bataljon van 200 mannen richting Yalamlan, terwijl Galied ibn Saeed met een groep van 300 mannen naar Urna ging. Galied ibn Waleed had de opdracht gekregen om Uzza te vernietiging. Uzza werd als de grootste onder de valse goden van de polytheïsten gezien. 91 Galied ibn Waleed had een bataljon van 30 mannen te paard bij zich en vernietigde het beeld van Uzza. 92 Toen Galied ibn Waleed terugkeerde, vroeg de Profeet Mohammed hem of het beeld vernietigd was. Galied ibn Waleed verzekerde de Profeet dat het was vernietigd. De Heilige Profeet vroeg verder of Galied ibn Waleed iets vreemds had opgemerkt. Hierop antwoordde Galied ibn Waleed dat hij niets had opgemerkt. Toen vroeg de Heilige Profeet Galied ibn Waleed terug te gaan en Uzza kapot te maken, aangezien het nog niet volledig vernietigd was. Galied ibn Waleed ging terug en zag dat het voetstuk van het beeld nog intact was. Toen Galied ibn Waleed op het punt stond het voetstuk te vernietigen, kwam er een oude zwarte vrouw uit. Ze zat helemaal onder het vuil en haar haren waren alle kanten op. Galied ibn Waleed sloeg haar neer en vertelde de Profeet wat er was gebeurd. Toen de Profeet Mohammed dit hoorde, zei hij dat Uzza nu vernietigd was. 93
Hierna ging de Profeet Mohammed voor de poort van de Ka’bah staan en riep de mensen van Mekkah 94 toe:
لا إله إلا اللّٰه، صدق اللّٰه وعده، ونصر عبده، وهزم الأحزاب وحده، ألا كل مأثرة أو دم أو مال يدعى فهو تحت قدمى هاتين إلا سدانة البيت وسقاية الحاج. 95
Er is geen God behalve Allah en Allah heeft zeker Zijn belofte vervuld en Hij heeft zijn dienaren geholpen en Hij alleen vernietigt de ongelovigen. Wees gewaarschuwd dat alle trots of claims van bloed of rijkdom nu onder mijn voeten (tenietgedaan) zijn, behalve van de poortwachters van de Ka’bah en de mensen die de pelgrims van water voorzien.
Daarna zei hij :
يا معشر قريش، إن الله قد أذهب عنكم نخوة الجاهلية وتعظمها بالآباء، الناس من آدم وآدم من تراب. 96
O mensen van Quraysh! Waarlijk, Allah heeft de trots van onwetendheid van jullie verwijderd en jullie verheven met het voorgeslacht van alle mensen, vanaf Adam . En Adam was geschapen uit aarde.
Toen reciteerde hij het volgende vers uit de Heilige Qoraan:
يَاأَيُّهَا النَّاسُ إِنَّا خَلَقْنَاكُمْ مِنْ ذَكَرٍ وَأُنْثَى وَجَعَلْنَاكُمْ شُعُوبًا وَقَبَائِلَ لِتَعَارَفُوا إِنَّ أَكْرَمَكُمْ عِنْدَ اللَّهِ أَتْقَاكُمْ إِنَّ اللَّهَ عَلِيمٌ خَبِيرٌ 13 97
: O mensen! Wij hebben u uit man en vrouw geschapen en Wij hebben u tot volkeren en stammen gemaakt, opdat jullie elkander moogt kennen. Voorzeker, de godvruchtigste onder u is de eerwaardigste bij Allah. Voorwaar, Allah is Alwetend, Alkennend.
Toen vroeg de Heilige Profeet de mensen van Quraysh hoe zij verwachtten dat de Profeet hen zou behandelen. Zij zeiden dat ze alleen maar het goede in hem zagen en dat zij genade van hem verwachtten. De Heilige Profeet kondigde toen aan dat alle mensen van Mekkah, op een paar na, mochten gaan aangezien zij vrijgesproken waren 98 en dat er ook geen wraak van hen afgenomen zou worden. Zelfs Safwan ibn Umayya werd vergeven, ook al was hij een van hen die Galied ibn Waleed en zijn bataljon had proberen te stoppen de stad binnen te treden. 99 De Heilige Profeet riep toen Usman ibn Talha bij zich en gaf hem de sleutels van de Ka’bah terug. Toen gaf hij Bilal ibn Abi Rabah , de zwarte slaaf die vrijgekocht was, opdracht om boven op de Ka’bah te gaan staan en vanaf daar de Azaan, de oproep tot het gebed, te geven. 100
Iedereen was tijdens de verovering van Mekkah vergeven, behalve een paar uitgezonderde personen. Tot deze uitgezonderde groep hoorden de harde criminelen die bloedvergiet hadden veroorzaakt en niet bereid waren de Islam te accepteren. Deze mensen, genaamd Abdullah ibn Khatal en Maqees ibn Subaba, werden op commando van de Heilige Profeet geëxecuteerd. 101 Maqees ibn Subaba was veroordeeld voor de moord van een metgezel van de Ansar. Deze metgezel was degene die Maqees hielp bloedgeld voor zijn eigen broer te krijgen van de mensen die zijn broer per ongeluk hadden gedood. Daarnaast heeft hij ook apostasie gepleegd, 102 wat wordt bestraft met de dood. 103 104 Apostasie houdt in dat iemand afstand neemt van het geloof waar hij eerst aanhanger van was.
Abdullah ibn Khatal was ook veroordeeld voor het vermoorden van een onschuldige metgezel. Deze metgezel had geweigerd een maaltijd voor hem voor te bereiden toen zij op pad waren om Zakaatgeld (aalmoes) te verzamelen van de Moslims. Na het vermoorden van zijn reisgenoot, heeft hij afstand gedaan van de Islam en daarmee ook apostasie gepleegd. 105 Dus werd ook hij geëxecuteerd.
Onder de vrouwen waren er twee slavinnen van Abdullah ibn Khatal die veroordeeld en gearresteerd werden. Zij heetten Fartani en Qareeba. Fartani werd gespaard, omdat zij de Islam accepteerde. Qareeba werd geëxecuteerd, 106 omdat zij godslastering tegen de Heilige Profeet had gepleegd. 107
Ikrimah, de zoon van Abu Jahl, was in eerste instantie weggerend. Hij was ook betrokken tot hen die had opgeroepen te vechten tegen het naderende Moslimleger bij Khandama. 108 Maar hij had vertrouwen in de genade van de Heilige Profeet , dus keerde hij na geruime tijd terug naar de Heilige Profeet en accepteerde op zijn handen de Islam. 109 Ook al was hij de zoon van de grootste vijanden van de Islam en de Heilige Profeet , toch heeft de Profeet hem vergeven. Als hij had gewild, kon de Profeet hem ernstig straffen. Maar met deze handeling toonde hij aan dat hij inderdaad als genade voor alle creaties naar deze wereld was gezonden.
Habbar ibn Aswad was degene die verantwoordelijk was voor de miskraam van Zainab , de dochter van de Heilige Profeet . Hij was ter dood veroordeeld, maar uiteindelijk niet geëxecuteerd omdat hij de Islam accepteerde. Ondanks al het lijden dat hij in het verleden had veroorzaakt, heeft de Heilige Profeet hem toch vergeven. 110
De Quraysh waren oprecht verwonderd toen zij de liefde en de genade van de Heilige Profeet zagen. Na het waarnemen van deze liefde en genade begonnen ontelbaar aantal mensen van alle leeftijden, mannen en vrouwen, de Islam te omarmen. 111 Na de verovering van Mekkah bleef de Heilige Profeet daar nog voor 15 dagen, 112 waarin hij de mensen van Mekkah leerde over de fundamenten van en kennis over de Islam. ]foot, en, 113, Safi Al-Rahman Al-Mubarakpuri (2010), Al-Raheeq Al-Makhtum, Dar Ibn Hazam, Beirut, Lebanon, Pg. 415.] Daarna keerde hij weer terug naar Medina.